Hoewel het belang van verduurzamen tegenwoordig door steeds meer partijen wordt onderkend, wordt het nog vaak gezien als een verplichting. Dat moet anders, vindt Annemarie van Doorn, directeur van Dutch Green Building Council (DGBC). Naast het vinden van de juiste motivator per doelgroep, mag volgens haar ook meer de positieve kant van verduurzaming worden benadrukt. “Werken aan duurzaamheid is niet iets dat moet, maar ook iets dat heel leuk kan zijn en waar je bewust voor kunt kiezen.”
Duurzaamheid staat al heel lang op de politieke agenda, met wisselende prioriteit, vertelt Hans Korbee, programma-adviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het is een onderwerp dat het vaak moet afleggen tegen acutere kwesties, waardoor het al snel op de lange baan wordt geschoven. Bij bedrijven en in de publieke sector ziet hij hetzelfde verschijnsel. Zo streeft een woningcorporatie er in de eerste plaats naar de huren betaalbaar te houden, en is het voor een school vooral van belang over voldoende leraren te beschikken. “Voor al deze partijen is de energieproblematiek geen core business. Men vindt het wel belangrijk, maar er zijn altijd hogere prioriteiten.”
Dat de overheid een onderwerp als terrorisme vanwege de acute dreiging voorrang geeft boven het klimaat, kan Van Doorn zich ergens wel voorstellen. Toch zou terrorisme in de kern ook beschouwd kunnen worden als een klimaatprobleem. “Er is zoveel ongelijkheid in de wereld, mede door de grote verschillen in klimaat die overal heersen. Dat werkt ontwikkelingen als terrorisme in de hand.”
Gedeelde verantwoordelijkheid
Pas recent, mede door het Klimaatakkoord van Parijs, is het besef gekomen dat Nederland op korte termijn vaart moet gaan maken met verduurzamen. Hoe langer daarmee wordt gewacht, hoe duurder het wordt. Bij werken aan een duurzaam Nederland is een belangrijke rol weggelegd voor de gebouwde omgeving. Gebouwen zijn verantwoordelijk voor een heel groot deel van de milieubelasting, zowel wat betreft energie als materialen en ruimtegebruik. Zo veroorzaken ze 40 procent van de CO2-uitstoot. Van Doorn en Korbee zijn beiden van mening dat het verduurzamen van gebouwen in Nederland nog lang niet snel genoeg gaat. Hoewel nieuwbouw tegenwoordig aan scherpe regels moet voldoen, valt er op het gebied van bestaande bouw nog enorm veel werk te verrichten. “Daarbij rijst al snel de vraag: wie moet dat betalen? Wie is hier verantwoordelijk voor?”, signaleert Van Doorn.
“Het is heel moeilijk om de slag te maken naar de invloed die je zelf hebt als individu. Het is begrijpelijk dat mensen denken dat hun bijdrage geen effect heeft op het geheel.”
Uiteindelijk ligt die verantwoordelijkheid bij iedereen, geeft ze aan, en is het een samenspel van alle partijen: beleggers, gebouweigenaren, huurders, maar ook installateurs en toeleveranciers. Gebouweigenaren moeten bereid zijn te investeren in duurzame energie-oplossingen, maar moeten daarbij geen belemmering ondervinden van al te strenge regelgeving. Gebruikers van gebouwen kunnen op hun beurt bewust kiezen voor een duurzaam pand. Verder kunnen installateurs hun verantwoordelijkheid nemen door aan gebouweigenaren te laten zien wat de mogelijkheden zijn op het gebied van duurzaamheid. De overheid speelt eveneens een rol, bijvoorbeeld door verduurzaming met stimulerende maatregelen aantrekkelijker te maken. Verplichte regels, zoals de eis dat alle kantoorgebouwen in 2023 een C-label of hoger dienen te hebben, dragen ook bij aan versnelde verduurzaming. Het is inderdaad een gedeelde verantwoordelijkheid, beaamt Korbee. “Vaak wordt gezegd dat de markt aan zet is. Maar de markt kan het niet alleen, net zomin als de overheid. Het is dus echt een probleem dat partijen gezamenlijk moeten aanpakken.”
‘Alles helpt’
Bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving is iedereen dus aan zet. Zijn alle partijen zich al voldoende bewust van de noodzaak van verduurzaming? De overheid heeft met het tekenen van het Klimmaatakkoord van Parijs en het opstellen van een Rijksbreed programma Circulaire Economie de eerste stap gezet. Ondanks deze afspraken en voornemens zijn er in het afgelopen jaar onvoldoende vorderingen gemaakt, meent Korbee. “De komende jaren moeten we een flinke inspanning leveren om deze plannen werkelijkheid te laten worden.” Bedrijven realiseren zich sinds enkele jaren eveneens dat ze moeten werken aan verduurzaming, merkt Van Doorn. Zeker in de vastgoedsector heerst nu een momentum, waarbij partijen zien dat ze nu niet meer terug kunnen. Vaak weten zij alleen niet goed hoe en waar ze moeten beginnen.
Het lijkt vooral het grote publiek te zijn dat nog niet helemaal beseft dat het aan de slag moet met verduurzaming. Veel mensen zijn inmiddels op de hoogte van de klimaatproblematiek, maar daadwerkelijk investeren in duurzaamheid is een stap die nog nauwelijks wordt gemaakt. Zo kiezen mensen hun woning nog vooral uit op basis van locatie en uitstraling in plaats van energielabel. Een gemiddeld jarendertighuis heeft geen A-label, maar wordt vaak mooier gevonden dan een nieuwbouwwoning, weet Van Doorn. Duurzaamheid leeft bij het grote publiek dus niet op deze manier. Dat heeft misschien ook te maken met de enorme omvang van het klimaatprobleem, denkt ze. “Het is heel moeilijk om de slag te maken naar de invloed die je zelf hebt als individu. Het is begrijpelijk dat mensen denken dat hun bijdrage geen effect heeft op het geheel.” Daar zou volgens haar dan ook op moeten worden ingezet: zichtbaar maken dat alles helpt, hoe klein ook.
“Mensen denken dat ze heel goed bezig zijn als ze van label G naar A gaan, maar als ze die sprong maken zijn ze pas halverwege neutraal.”
De juiste motivator Van Doorn is van mening dat er een wereld valt te winnen met het op gang brengen van het bewustwordingsproces bij gebruikers van gebouwen. Als het besef er eenmaal is dat een duurzaam gebouw beter is voor het milieu en de mens, zullen bedrijven en particulieren uit zichzelf gaan vragen om een duurzaam kantoor of huis. Bij bedrijven zou de keuze voor duurzaam vastgoed een standaard onderdeel moeten zijn van de bedrijfsvoering, vindt ze. Het is immers ook een gewoonte voor veel bedrijven om te rapporteren over de manier waarop ze hun producten vervaardigen, hoe duurzaam hun werkwijze is en of er geen kinderarbeid of wapenhandel mee gemoeid is. Daarnaast denken bedrijven wel na over hun wagenpark en kiezen ze ervoor alleen duurzame leaseauto’s in te zetten. Vastgoed daarentegen is een onderdeel dat nog niet zo vaak wordt meegenomen, terwijl de invloed op het milieu vele malen groter is. “Als mensen maar genoeg vragen om duurzaam vastgoed, zal de markt harder gaan lopen om dat te realiseren”, zegt ze.
Zorgen dat mensen zelf vragen om duurzame gebouwen – hoe kan dat worden gerealiseerd? Het lijkt vooral een kwestie te zijn van het vinden van de juiste motivator per doelgroep. Voor bedrijven geldt dat een duurzaam gebouw beter is voor de gezondheid van medewerkers. Een slecht geïsoleerd kantoor met een verkeerd afgestelde luchtinstallatie kan er bijvoorbeeld toe leiden dat mensen aan het einde van de dag met keelpijn of hoofdpijn naar huis gaan. Onderzoek heeft aangetoond dat een gebouw invloed kan hebben op het welzijn en de productiviteit van medewerkers. Dat is voor bedrijven een belangrijk punt, want medewerkers die ziek zijn kosten geld. “Energie kost op dit moment heel weinig, dus dat voelen bedrijven niet zo snel, maar de gezondheid van medewerkers wel”, legt Van Doorn uit. Bij het grote publiek kan de link tussen energie en gezondheid eveneens een goede stimulans zijn om aan de slag te gaan met duurzaamheid. Mensen kiezen graag voor comfort, weet ze. Als ze merken dat hun huis comfortabeler wordt door duurzame maatregelen als isolatie, trekt dat ze sneller over de streep.
De juiste motivator vinden per doelgroep alleen is echter niet voldoende, benadrukt Korbee. Op dit moment kost werken aan duurzaamheid nog zoveel moeite dat het door veel bedrijven en particulieren onvoldoende aantrekkelijk wordt bevonden om er iets mee te doen. “Het moet veel aanlokkelijker en eenvoudiger worden gemaakt om erin te investeren. Partijen moeten worden geholpen en ontlast om dat voor elkaar te krijgen.” In sommige gevallen zijn echter ook meer dwingende maatregelen nodig om verandering op gang te brengen. Al tientallen jaren wordt bijvoorbeeld gezegd dat de grootste besparing in de bestaande bouw zit, maar tot op heden heeft de overheid nagelaten om daarop in te spelen. Voor nieuwbouw zijn de regels de afgelopen jaren sterk aangescherpt, maar voor bestaande woningbouw zijn er geen eisen. De bestaande woningvoorraad is volstrekt onderbelicht gebleven, vindt Korbee. Omdat woningen zo lang meegaan, gaat het om een aanzienlijk deel van het totale aantal woningen in Nederland.
Nieuwe labelsystematiek
Hij pleit tevens voor een vernieuwing van de systematiek van energielabels, omdat de huidige indeling voor verwarring zorgt. “Mensen denken dat ze heel goed bezig zijn als ze van label G naar A gaan, maar als ze die sprong maken zijn ze pas halverwege energieneutraal.” Het A-Label is dus slechts een tussenstation, maar er zijn weinig mensen, zowel professioneel gezien als op gebruikersvlak, die dat beseffen. Daarbij komt het feit dat een label aangeeft in hoeverre een gebouw of woning de potentie heeft om energie-efficiënt te zijn, maar dat zegt niets over het daadwerkelijke energieverbruik. Onderzoek heeft aangetoond dat er nog onvoldoende aandacht is voor het goed opleveren en ingeregeld houden van gebouwen, en voor het dagelijks gebruik ervan.
Een woning van tweeverdieners die overdag weg zijn wordt immers anders gebruikt dan die van een ouder echtpaar dat de hele dag thuis is en meer behoefte heeft aan warmte. “Dat zijn zaken waar tot nu toe helemaal niet op wordt ingegaan, maar die in de praktijk grote gevolgen hebben”, geeft Korbee aan. Om die reden zou het volgens hem goed zijn om bij woningen aan te geven voor welk soort gebruik ze geschikt zijn. Willen mensen de woning anders gebruiken, dan kan dat, maar dan zullen ze wel bepaalde maatregelen moeten treffen om de woning daarop aan te passen. Het is net als in de telefoniewereld, licht hij toe: als mensen weten wat hun gebruikerspatroon is, kunnen ze daar met de keuze voor hun belbundel op inspelen. Een dergelijk systeem zou ook voor gebouwen kunnen worden opgezet. Dit idee sluit aan bij de ontwikkeling van een woonlabel waar Dutch Green Building Council momenteel mee bezig is. “Dat label is in eerste instantie bedoeld voor partijen als woningontwikkelaars en woningcorporaties, maar het is de bedoeling dat uiteindelijk ook particulieren het snappen”, vertelt Van Doorn. Op websites voor onroerend goed kunnen ze dan zien wat het energieverbruik en de gezondheid van een huis zijn en wat er aan groen in de omgeving te vinden is. Zo kunnen mensen zien of ze voor een duurzaam huis kiezen of niet.
Energieneutraal en circulair
Net als Korbee vindt Van Doorn dat niet het energielabel van een gebouw als uitgangspunt moet dienen, maar het daadwerkelijke energieverbruik. Daarom heeft Dutch Green Building Council in samenwerking met marktpartijen, overheid, kennisinstituten, brancheorganisaties en partijen in de bouw- en vastgoedsector het Deltaplan Duurzame Renovatie opgesteld. Dit plan is volledig gericht op het reduceren van de CO2-uitstoot en het energieverbruik in de gebouwde omgeving, waardoor invulling kan worden gegeven aan het Klimaatakkoord van Parijs. “Er wordt momenteel veel geïnvesteerd in het opwekken van energie en het afvangen van CO2, maar het is ook heel belangrijk om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Daar gaat veel te veel energie in om en dat is helemaal niet nodig”, zegt van Doorn.
In het plan staat beschreven wat er moet gebeuren, hoe dat moet worden uitgevoerd en wie daarin wat zou moeten doen. Het gaat dus om het getal, de maatregelen en de rollen die nodig zijn om de gebouwde omgeving te laten voldoen aan de standaard van het Klimaatakkoord van Parijs. Van Doorn: “Niemand zou meer een reden mogen hebben om te zeggen dat het niet haalbaar is, dat het te duur is of dat de verantwoordelijk bij anderen ligt. Als dit plan wordt uitgevoerd, wordt de gebouwde omgeving energieneutraal.”
Naast energieneutraal worden, heeft Nederland zich ook ten doel gesteld om in 2050 volledig circulair te zijn. In het Rijksbreed programma Circulaire Economie, waarin de overheid haar plannen uiteen heeft gezet, is de bouw een van de vijf prioritaire gebieden. De bouw staat dus voor de opgave om zowel energieneutraal te worden als volledig circulair, geeft Korbee aan. “We hebben nog 33 jaar de tijd om deze twee doelen te realiseren. Dat betekent dat we flink aan de slag moeten de komende tijd.”