In Nederland krijgen werknemers die twee jaar of langer ziek zijn en daardoor minder of tijdelijk niet kunnen werken een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten). Werkgevers kunnen zich tegen dit risico verzekeren via het UWV of kunnen eigenrisicodrager worden. In dit laatste geval sluiten ze veelal een verzekering af bij een private verzekeringsmaatschappij. Per 1 januari 2017 heeft de WGA een aantal veranderingen ondergaan, bedoeld om een gelijker speelveld te creëren tussen het UWV en private verzekeraars. Hoe heeft dit uitgepakt?
Van eigenrisicodragerschap naar UWV
Inmiddels zijn de eerste cijfers bekend over de manier waarop werkgevers zich hebben verzekerd sinds het invoeren van de wijziging. Op 1 januari 2017 zijn 29.000 werkgevers, met een gezamenlijke loonsom van 14,6 miljard, teruggekeerd naar het UWV vanuit het eigenrisicodragerschap. Eind 2016 waren er nog 54.000 eigenrisicodragers, met een gezamenlijke loonsom van 82 miljard. Meer dan de helft van de werkgevers is dus teruggekeerd naar het UWV, maar de geringe loonsom wijst erop dat voornamelijk kleine werkgevers weer voor het UWV hebben gekozen. Wibaut Jeurissen, econometrist bij het UWV, denkt dat er voor deze cijfers twee verklaringen zijn. “Het UWV heeft een relatief gunstige premie voor kleine werkgevers. Private verzekeraars hebben moeite daarmee te concurreren.” Daarnaast wijst hij erop dat verzekeraars in de tweede helft van vorig jaar voor een behoorlijke klus stonden.
Samenvoeging WGA
Door het samenvoegen van de WGA voor vaste en tijdelijke werknemers tot één WGA-verzekering moesten alle verzekeringspolissen worden uitgebreid. Volgens Jeurissen heeft dat geleid tot een gedwongen terugkeer naar het UWV bij veel kleine werkgevers, omdat verzekeraars het werk niet allemaal aankonden en prioriteit gaven aan grote werkgevers. Dat kleine en middelgrote werkgevers veelal kiezen voor de relatief gunstige premie van het UWV ziet ook Otwin Nonnekes, onafhankelijk adviseur op het gebied van sociale zekerheidswetgeving. “Qua premiestelling zitten zij vaak prima bij het UWV. Vaak is het voor hen toch een financiële keuze om te kiezen voor het UWV, tenzij gekozen kan worden voor private verzekeraars met een branchegerichte aanpak voor mkb’ers.” Als voorbeeld noemt hij de slagersbranche, waarin een private verzekeraar vaak boven het UWV wordt verkozen vanwege de goede dienstverlening, re-integratieregeling en kennis van de branche. Hij schat in dat deze beweging zich zal gaan versterken en dat goede dienstverlening van private verzekeraars vaker zal leiden tot een keuze voor eigenrisicodragerschap onder mkb’ers.
Van UWV naar eigenrisicodragerschap
Terwijl veel kleine werkgevers dus terugkeerden naar het UWV, laten de cijfers zien dat veel grote werkgevers daar juist vertrokken en eigenrisicodrager werden. Zo zijn er op 1 januari 2017 1.600 werkgevers met een gezamenlijke loonsom van 6,1 miljard bij het UWV vertrokken om eigenrisicodrager te worden. Eind 2016 waren er bij het UWV nog 339.000 werkgevers verzekerd, met een loonsom van 117 miljard. “Die loonsom van 6,1 miljard is best hoog, maar het aantal vertrokken werkgevers van 1.600 is beperkt. Dit geeft aan dat vooral grote werkgevers eigenrisicodrager zijn geworden”, zegt Jeurissen. Volgens Nonnekes letten grote werkgevers bij hun keuze net als mkb’ers op de prijs van de verzekering, maar kijken ze ook in toenemende mate naar de lange termijn: hoe kunnen ze zelf de instroom in de WGA voorkomen, langdurig verzuim terugdringen en inzetten op duurzame inzetbaarheid en preventie? “Daar hebben werkgevers als eigenrisicodrager toch meer grip op”, legt hij uit. Jeurissen en Nonnekes vinden het beiden te vroeg om conclusies te trekken over het effect van de wijzigingen. Om te zien of er inderdaad een gelijker speelveld tussen het UWV en private verzekeraars zal ontstaan moet volgens hen worden afgewacht tot na 1 januari 2018.