Eten is een primaire levensbehoefte. Zonder een gevulde maag overleeft de mens maar kort. De manier waarop eten geproduceerd, vervoerd en geconsumeerd wordt, roept echter steeds vaker vragen op. Het bewustzijn over de negatieve milieu-impact groeit, en daarmee ook de wens om iets te veranderen. Vanwege een complex en vaak internationaal voedselsysteem ligt er echter een gevoel van onmacht op de loer en is het relatief makkelijk om de verantwoordelijkheid (deels) bij een andere partij neer te leggen.
“Er komt een grote hoeveelheid ethische en filosofische problemen kijken bij afwegingen over eten”, vat voedselfilosoof Michiel Korthals samen. Aan het productieproces van een moderne maaltijd dragen verschillende partijen bij, soms zonder dat de consument zich daar volledig bewust van is. Daarbij kan men denken aan boeren, dieren en producenten, maar ook aan micro-organismen, de grond waarop voedsel wordt verbouwd en het klimaat dat daaraan bijdraagt. Korthals stelt dat men zich voor al deze actoren kan afvragen of ze gerespecteerd worden tijdens het productieproces en zo worden bejegend dat ze zowel nu als in de toekomst kunnen blijven functioneren.
Nooit goed genoeg
Dat laatste is momenteel niet het geval, weet Anne Hollander, onderzoeker bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Zij schreef mee aan het RIVM-rapport Milieubelasting van de voedselconsumptie in Nederland dat in 2016 concludeerde dat het huidige voedselsysteem niet duurzaam is. Zo hebben CO2-uitstoot, waterverbruik en landgebruik mondiaal een aanzienlijke, negatieve impact op het milieu. Lokaal in Nederland spelen daarnaast uitdagingen rondom onder andere stikstof- en fosforemissie, overbemesting, pesticidengebruik, watervervuiling en biodiversiteit.
Het is een indrukwekkende opsomming van zaken waar rekening mee gehouden moet worden als men het voedselsysteem wil verduurzamen. Zo indrukwekkend zelfs, dat zowel consumenten als bedrijven van tijd tot tijd het gevoel hebben het nooit goed genoeg te kunnen doen. Wat daaraan bijdraagt is het feit dat maar weinig zaken rondom voedselproductie zwart-wit zijn, stelt Marieke Doolaard. Zij is manager duurzaamheid bij het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en betrokken bij de Alliantie Verduurzaming Voedsel, een samenwerkingsverband waarin verschillende ketenpartners streven naar een meer duurzame voedselketen. “Je wil dat een consument een product koopt met het gevoel daar goed aan te doen. Maar een veelheid aan informatie, die elkaar soms ook nog eens tegenspreekt, maakt dat ingewikkeld.”
Individueel en samen
Het is gewoonweg een complex systeem, concludeert Doolaard. Ze is dan ook van mening dat iedereen in de voedselketen samen een gedeelde verantwoordelijkheid heeft om de milieu-impact te beperken. Van individuen mag men verwachten dat ze hun steentje bijdragen door bepaalde keuzes te maken bij het kopen en bereiden van eten. Er zijn echter ook vraagstukken die zo complex zijn dat de oplossing boven het individu uitstijgt en vraagt om samenwerking van bedrijven op grotere schaal. Als voorbeeld noemt ze bedrijven in de Nederlandse diervoederindustrie die afspraken maken over het soort soja dat zij inkopen om in diervoeder te verwerken. Door daar als industrie al bepaalde duurzaamheidseisen aan te stellen, hoeft de consument zich daar minder zorgen over te maken.
Waar de verantwoordelijkheid van de een ophoudt en die van de ander begint, is niet eenvoudig te bepalen. Is het aan de winkels om enkel zo duurzaam mogelijke producten aan te bieden of moet de consument er zelf voor kiezen producten met een grotere milieuimpact links te laten liggen? Wie moet hen daarover informeren? Wat als duurzame producten stelselmatig duurder zijn – mag men verwachten dat de consument het milieu verkiest boven de eigen portemonnee? Welke verantwoordelijkheid hebben producenten om extra kosten te maken ten behoeve van een milieuvriendelijker proces? Is het aan beleidsmakers om strengere regels op te stellen? Met zoveel verschillende partijen en belangen, lijkt het soms haast onmogelijk om iets te veranderen op het gebied van duurzaamheid, zegt Korthals. Zonder de inzet van de gehele keten, voelt een individuele poging tot verduurzaming immers al snel zinloos. Zo wordt meer dan twee derde van de Nederlandse dierlijke productie geëxporteerd, vertelt hij. Dat kan bij Nederlandse consumenten het gevoel oproepen dat een keuze om minder vlees te eten maar weinig effect heeft op het klimaat, omdat de industrie het vlees toch blijft produceren voor de export. Een tweede voorbeeld waarbij gelatenheid op de loer ligt, is palmolie. Hoewel bekend is dat de traditionele productie ervan ingrijpende milieuproblemen veroorzaakt in de vorm van ontbossing en vervuiling, wordt het in zoveel producten verwerkt dat het vermijden ervan als een te grote opgave voelt.
Mogelijkheden
Toch zijn er voldoende mogelijkheden om als consument de eigen acties aan te passen en daarmee ook (internationale) bedrijven de gewenste kant op te sturen, denkt Korthals. Men kan zich bijvoorbeeld aansluiten bij de lobby die bedrijven oproept om de productie van palmolie op een milieuvriendelijkere wijze te laten plaatsvinden. “Maar je kunt ook al een verschil maken door producten op een andere locatie te kopen. Zo is vers brood van de bakker beter dan verpakt en kun je bij een appelboomgaard duurzamer sap halen dan in de supermarkt.” Hollander ziet vooral heil in een eiwittransitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten. Ze legt uit dat er voor de productie van een kilo dierlijk eiwit zoveel veevoer nodig is in de vorm van plantaardig eiwit, dat het een heel inefficiënte manier is om voedsel te maken. Daarmee wil ze niet zeggen dat de vleesproductie en -consumptie helemaal zou moeten verdwijnen. “Het is en blijft onderdeel van ons dieet. Daarnaast bestaat bepaald veevoer uit restanten van de mensenvoedselproductie die anders verloren zouden gaan, zoals sojaschroot. Tot slot zijn er gronden in Nederland waar je eigenlijk niets anders mee kunt dan er een kudde schapen of koeien op los laten.” Vlees kan dus, maar in veel mindere mate.
Typisch Nederlands
Doolaard ziet de toekomst positief in, met name dankzij verschillende samenwerkingsverbanden op hoog niveau. “Het is een typisch Nederlandse reactie: we gaan het samen doen”, geeft ze toe. “Maar het werkt wel. Men doet onderzoek, zet gezamenlijk thema’s op de agenda en communiceert met trots over wat er wordt bereikt.” Korthals plaatst daarbij de kanttekening dat samenwerking mooi is, maar de vervuiler moet betalen. “En dat is toch de industrie, die is aan zet”, stelt hij. Wat hij toejuicht zijn initiatieven om de productie zoveel mogelijk lokaal te laten plaatsvinden. Hij wijst erop dat sommige Nederlandse boeren hun verantwoordelijkheid al nemen en op kleine schaal duurzame initiatieven opzetten. Bijvoorbeeld in de vorm van een lokale melkfabriek, of het verkleinen van de veestapel. Ongeveer 10 procent van de consumenten speelt ook al een rol door met hun aankopen de vraag naar meer duurzame producten op te drijven. Zo kunnen relatief kleine partijen ieder hun eigen invloed uitoefenen en daarmee wel degelijk een verschil maken, ook binnen een complex systeem.