In een tijdperk waarin de term ‘smart’ mensen om de oren vliegt, loopt de impact van de verschillende toepassingen sterk uiteen. Smartphones hebben hun waarde inmiddels wel bewezen, maar over het nut van smartwatches, smart locks en slimme huishoudelijke apparaten zijn de meningen verdeeld. Op een grotere schaal tonen slimme toepassingen echter hun ware kracht, door verschillende softwaresystemen op ingenieuze wijze met elkaar te laten communiceren. Dit maakt het mogelijk om productie- en distributiesystemen geautomatiseerd op elkaar af te stemmen of steden op een slimme en kostefficiënte manier te beheren en te besturen. Maar voor het grote publiek worden de omvangrijke mogelijkheden van ‘smart’ bijna nergens zo goed duidelijk als op de plek waar mensen zich het grootste deel van de tijd bevinden: in gebouwen.
Veelzijdigheid van smart buildings
Alexandra Jurgens-Boot is naast advocaat ook cofounder van het Blue Building Institute, een platform voor de industrie van gezonde gebouwen. Zij vertelt over de veelzijdigheid van de branche voor smart buildings: “Je kunt het onderwerp op verschillende manieren benaderen: vanuit de techniek, de gezondheid of vanuit verduurzaming van de gebouwde omgeving. Bovendien lopen ook de bouwwerken zelf sterk uiteen, van smart houses tot slimme kantoorcomplexen.” Jurgens-Boot legt uit dat daarmee ook de doelstellingen van smart buildings onderling verschillen. Zo streven veel initiatiefnemers naar een kostenbesparing, terwijl anderen op zoek zijn naar een innovatieve manier om niet alleen de duurzaamheid van het gebouw, maar ook de gezondheid van de feitelijke gebruiker centraal te stellen. Hiermee moet de productiviteit van de mensen in het gebouw verhoogd worden. Productievere gebouwen hebben weer een grotere waarde voor investeerders en eigenaren. Private en publieke partijen zijn allemaal op zoek om op een of andere manier invulling te geven aan het eigen organisatiebeleid of het klimaat- en energieakkoord.
Maar uiteindelijk draait niet alles om ‘groen’, ook ‘blauw’ is belangrijk, benadrukt Jurgens-Boot. “Met de vergrijzing, de krapper wordende arbeidsmarkt en de war on talent is het welzijn van werknemers net zo belangrijk als het milieu. Veel Nederlanders bevinden zich voortdurend in kantoorgebouwen en hun werkomgeving heeft daarmee grote invloed op hun gezondheid.” Om hieraan bij te dragen streven veel investeerders naar het verzamelen van data over diegenen die het gebouw huisvest. Bepaalde gegevens zouden op den duur zelfs kunnen worden gedeeld met zorgverzekeraars, uiteraard met inachtneming van de privacywetgeving, zodat het slimme gebouw kan bijdragen aan ziektepreventie onder werknemers. De behoefte aan dergelijke voorzorgsmaatregelen is groot, vertelt Jurgens-Boot: “Ongeveer 27 procent (bijna 80 miljard) van het rijksbudget wordt besteed aan zorguitgaven. In 2040 zullen deze uitgaven zijn verdubbeld. Slimme werkomgevingen kunnen deze kosten terugdringen. Denk bijvoorbeeld aan lichtomstandigheden en temperatuur, maar ook zaken als voeding en beweging. Daar is vaak nog te weinig aandacht voor.”
Dataverzameling in de bouw
Maar ook andere gegevens kunnen interessant zijn voor investeerders, bijvoorbeeld informatie over veiligheid, looproutes of werkplekken. De dataverzameling kan uiteindelijk leiden tot nieuwe hypotheses en initiatieven, zegt Jurgens-Boot. En daarmee kan weer worden ingespeeld op de wensen van de gebruikers. Dit is vergelijkbaar met de smart city-trend, waarbij overheden data verzamelen door middel van sensoren in onder meer verkeerslichten en lantaarnpalen. Jurgens-Boot: “Zo worden niet alleen de bouwwerken zelf smart, maar ook de omgeving tussen die gebouwen. Op die manier kan bijvoorbeeld worden vastgesteld waar het verkeer vastloopt en of omleidingen gewenst zijn.”
Met de behoefte aan dataverzameling kent de smart building-trend echter ook enkele keerzijden, waarbij vooral privacy een heet hangijzer is. Een lastig onderwerp, vindt Jurgens-Boot. “Ik merk dat dit enorm onderhevig is aan cultuur. In sommige landen is het bijvoorbeeld gebruikelijk om salarisinformatie te publiceren op internet, iets dat in Nederland volstrekt ondenkbaar is. Wat de één een privacyschending vindt, is voor de ander geen enkel probleem.” En als er toch sprake is van enige weerstand, blijken veel tegenstanders na verloop van tijd niet te beroerd concessies te doen aan hun eigen principes. “Vaak wint het comfort het van de bescherming van de eigen privacy. Dat zie je bij sociale media, maar ook bij initiatieven als de smart workplace. Als een slimme toepassing het werk vereenvoudigt, wordt het gemak vaak al snel omarmd.”
Duurzame bouw
Naast de voordelen van smart buildings op zowel maatschappelijk als commercieel gebied, is digitalisering een belangrijke drijvende kracht achter de duurzaamheid van gebouwen. Dat wordt ook onderschreven door Aldert Hanemaaijer, coördinator Green and Circular Economy van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Volgens hem is er steeds meer mogelijk als het gaat om het combineren van smart-oplossingen om energie te besparen én op te wekken. “Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande op het gebied van elektriciteit en thermische energie. Denk bij dat laatste aan geothermie en het benutten van warmtenetten, en met de elektriciteit die door middel van zonnepanelen is opgewekt, kan thuis de elektrische auto worden opgeladen.” Om optimaal gebruik te kunnen maken van deze innovaties is het noodzakelijk om de balans tussen vraag en aanbod in stand te houden. Digitale toepassingen kunnen hierin uitkomst bieden. Zo wordt het binnenklimaat – waaronder de temperatuur, verlichting en luchtvochtigheid – van steeds meer gebouwen automatisch bijgesteld op basis van de gebruikersbehoeften en beschikbare energie.
“Met behulp van digitale toepassingen kunnen de energiebehoefte en het aanbod ervan ook inzichtelijk worden gemaakt”, stelt Hanemaaijer. Het samenbrengen van vraag en aanbod is dus noodzakelijk om gebouwen verlicht, verwarmd en operationeel te houden, maar kan ook voordelig zijn in het begin- en eindstadium van gebouwen. Vanuit allerlei organisaties en overheidsinstanties zijn er dan ook initiatieven ontstaan om de grondstoffen die gebruikt worden voor de bouw digitaal te inventariseren in databestanden, zoals het Madaster: een kadaster voor grondstoffen. Voor die gebouwen heb je dan een zogenaamd ‘grondstoffenpaspoort’. Hierin worden de specificaties van verschillende onderdelen van gebouwen vastgelegd − waaronder muren, deuren en draagbalken − zodat deze in de toekomst hergebruikt kunnen worden.
“Transparantie over de beschikbare materialen in de bouw is een belangrijke voorwaarde om het hergebruik van materialen mogelijk te maken”, legt Hanemaaijer uit. Hierbij kan wel een groot aantal kwesties in de weg staan, zoals de prijs van secundair materiaal en bestaande wet- en regelgeving. Vaak is het namelijk nog zo dat secundaire onderdelen duurder zijn dan primair materiaal, waardoor ze niet snel worden toegepast. Dat komt onder andere omdat de milieuschade van winning en het maken van materialen onvoldoende is meegenomen in de prijzen van primair materiaal. Maar ook omdat secundaire materialen niet altijd worden vertrouwd. Hanemaaijer: “Het kan ook zijn dat er onbedoeld bepaalde normering of wettelijke regels in de weg staan. Een voorbeeld daarvan zijn de composietmaterialen die voor bruggen kunnen worden ingezet. Daarvoor gold dat het bewezen moest worden dat het minimaal vijftig jaar mee kon gaan.” Strenge veiligheidseisen zijn volgens Hanemaaijer legitiem, maar aan de andere kant kunnen ze innovatie in de weg zitten. Dat is dus wel een belangrijke afweging die gemaakt moet worden in de duurzame bouw: hoeveel ruimte blijft er open voor innovatie en hoe kunnen de veiligheid en gezondheid gewaarborgd worden?