Steeds vaker krijgen delen van Nederland te maken met hoosbuien waarbij in een korte periode net zoveel regen valt als normaal gesproken in een maand. Eind april stonden er straten onder water in Limburg en Noord-Brabant. Nog geen twee weken later liepen kelders en restaurants onder in delen van het noorden en oosten van het land. Een veranderend klimaat vraagt om een aangepaste inrichting van bebouwd gebied.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie
Om de Nederlandse omgang met water in goede en veilige banen te leiden wordt al sinds 2010 ieder jaar een nieuw Deltaprogramma gepresenteerd. In dit nationale programma werken de Rijksoverheid, provincies, waterschappen, gemeenten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven samen aan drie hoofddoelen omtrent water en klimaat. Het land moet nu en in de toekomst beschermd worden tegen overstromingen, er moet voldoende zoetwater beschikbaar zijn en de inrichting van het land moet klimaatbestendig worden gemaakt. Vooral met dat laatste is het belangrijk nu vaart te maken om de komende decennia zo’n € 70 miljard aan schade in de steden te voorkomen. Hevige regen, maar ook hitte en droogte horen in toenemende mate bij het Nederlandse klimaat, terwijl steden hier qua inrichting nog niet voldoende op zijn voorbereid.
“Een korte regenbui resulteert momenteel in grote chaos”, observeert Philip van Nieuwenhuizen, voorzitter van MKB Infra. En hoewel de fysieke waterschade groot kan zijn, waarschuwt hij dat het daar in het ergste geval niet bij blijft. “In Frankrijk kwamen in 2015 meerdere mensen om het leven ten gevolge van een regenbui van drie kwartier. Ze werden in parkeergarages en tunnels overvallen door het water.” Om dit soort scenario’s in Nederland te voorkomen en ook de economische en emotionele schade als gevolg van wateroverlast te beperken, zou men er goed aan doen actie te ondernemen in de vorm van ruimtelijke adaptatie.
Dat houdt in dat steden en dorpen zo (her)ingericht worden dat ze bestand zijn tegen hevige regen, droogte, hitte en overstromingen. Om dit te stimuleren, is in het meest recente Deltaprogramma voor het eerst ook een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie opgenomen. Met onder andere concrete acties, afspraken over doelen en monitoring van de uitvoering moet het aanpassingsproces minder vrijblijvend en sneller gerealiseerd worden.
Wachten niet wenselijk
Deze langetermijndoelstelling om klimaatbestendig te worden is een mooie stap volgens Jeroen Kluck, lector Water in en om de stad aan de Hogeschool van Amsterdam. Wel moet er nu begonnen worden. Volgens het Deltaplan is het de bedoeling dat gemeenten vanaf 2020 bij iedere aanpassing aan de openbare ruimte rekening houden met de klimaatbestendigheid en waterrobuustheid van de ruimte.
Tot die tijd ligt bij hen de taak om te bepalen wat dat precies inhoudt en wat ervoor nodig is – iets dat kan verschillen van plaats tot plaats. Momenteel zijn veel gemeenten daarom bezig met het uitvoeren van stresstesten om de mogelijke gevolgen van wateroverlast, hitte en droogte te bepalen. “Veel gemeenten weten wel dat er iets moet gebeuren, maar nog niet helemaal wat”, concludeert Kluck. Het is volgens de lector niet overal wenselijk om op de uitkomsten te wachten. Als voorbeeld noemt hij wateroverlast in woonwijken. “Het doel is daar ook zonder stresstest vrij duidelijk: we willen geen regenwater de huizen in laten lopen. Daar kun je nu al wat aan doen.”
Ieder herinrichtingsproject dat de komende jaren wordt uitgevoerd, is een kans die men niet moet laten lopen. Van Nieuwenhuizen beaamt dat. Hij stelt dat er maatregelen op de plank liggen die direct toegepast kunnen worden. “Als we nu een straat opbreken om aan de leidingen te werken, kunnen we nagenoeg budgetneutraal waterafvoer- en opslagmaatregelen meenemen.” Zo kunnen er infiltratiekratten onder de bestrating geplaatst worden die regenwater opvangen om het vervolgens vertraagd in de bodem te laten infiltreren. Op die manier wordt het riool ontzien. Men kan ook kiezen voor tegels die op zo’n manier op elkaar aansluiten dat water sneller kan wegzakken, om zo de kans te verkleinen dat straten blank komen te staan. Een andere mogelijke oplossing voor traditionele straten is ervoor zorgen dat het straatniveau tien centimeter lager ligt dan de drempels van huizen, met daartussen een schuin afl opende stoep. Deze optie is echter niet overal even makkelijk, omdat ondergrondse leidingen en kabels in de weg liggen. Afgezien van dit soort fysieke aanpassingen aan de straat, is goed onderhoud een van de simpelste maatregelen die men kan treffen tegen wateroverlast. Van Nieuwenhuizen: “Als je goed veegt, komt er minder rommel in de putten. Die zitten nu voor driekwart vol met zand en troep, terwijl het schoonhouden hiervan het eerste is wat men hoort te doen.”
Klimaatbestendige inrichting
Naast maatregelen in de straat, kan ook op wijkniveau winst behaald worden met aanpassingen die nu al kunnen worden toegepast. Zo heeft men in verschillende steden al klimaatpleinen. Deze pleinen liggen iets lager dan de omgeving en worden vaak ingericht als speelplein. “Daar kun je tijdens een stortbui een enorm veel water kwijt, zonder dat de speeltoestellen eronder lijden”, licht Van Nieuwenhuizen toe. Ook plaatsen met veel groen en water in de stad kunnen veel water opvangen, mits deze lager gelegen zijn dan de bebouwde gebieden. “Groen in de stad is een makkelijke oplossing, maar vaak wordt er op bespaard vanwege de kosten”, stelt Kluck. “Men ziet de baten op het gebied van klimaatadaptatie en gezondheid over het hoofd.” Waar het volgens de lector op neerkomt, is dat gemeenten niet al te bang hoeven zijn om actie te ondernemen. Hij adviseert te beginnen met aanpassingen die simpelweg het water lokaal opvangen en vasthouden, zodat het elders geen problemen kan veroorzaken.
Daarbij is het nuttig om dit zo verspreid mogelijk te doen. “Laat mensen ook hun dakwater opvangen in de tuin. Wanneer je het water verspreidt, kun je ook een hoosbui van zes centimeter best aan en dat is iets dat grofweg eens in de honderd jaar voorkomt”, aldus Kluck.
Uitdagingen en kansen
Hoewel de methoden beschikbaar zijn, ligt er een aantal uitdagingen op het gebied van uitvoering. Ondanks de digitalisering van de samenleving, is ruimtelijke adaptatie het soort werk dat grotendeels met de hand moet worden gerealiseerd, al dan niet met behulp van machines. De vakmensen die daarvoor nodig zijn, zijn echter niet in voldoende getale aanwezig. Daarnaast voelt men de urgentie nog niet binnen gemeenten om direct aan de slag te gaan, meent Van Nieuwenhuizen, mede omdat het opgestelde Deltaplan mensen het gevoel geeft dat eraan gewerkt wordt. Er is een actieplan, men is bezig met testen en voldoet daarmee aan de huidige tijdlijn. Voordat de uitslagen echter zijn geëvalueerd, maatregelen zijn aanbevolen en het werk is aanbesteed en uitgevoerd, is men zo vier à vijf jaar verder. Terwijl die hoosbuien er nu al zijn.
Om het bewustwordingsproces te versnellen, ziet de voorzitter een rol voor uitvoerende marktpartijen. Het overgrote deel van opdrachten omtrent infrastructuur komt vanuit de overheid. Wanneer daar de kennis ontbreekt over wat er nu al mogelijk is, kunnen uitvoerende bedrijven gemeenten daarbij adviseren. Juist kleine bedrijven kennen de binnenstedelijke omgeving waarin ze werken goed en weten wat waar kan worden toegepast. Ook Kluck ziet heil in een goede samenwerking tussen gemeenten en aannemers. “Men kan samen nadenken over het goed functioneren van een gebied en daarbij rekening houden met een veranderend klimaat”, stelt hij. Dat houdt bijvoorbeeld in dat men niet enkel afspraken maakt over het aanleggen van nieuwe rioolbuizen, maar tegelijkertijd ook nadenkt over hoe het water bovengronds het beste kan stromen. Convenanten waarin partijen overeenkomen om in een zo vroeg mogelijk stadium te gaan samenwerken kunnen hierin een grote rol spelen, denkt Van Nieuwenhuizen. Op het moment dat de gemeente een bouwbehoefte heeft, kunnen convenantpartners zoals aannemers, ingenieurs en leveranciers samenkomen om met de gemeente te bekijken welke mogelijkheden en risico’s er zijn waar de gemeente nog niet van op de hoogte is. Uiteindelijk mogen andere partijen inschrijven op de uitvoering van het project, waardoor een eerlijke marktwerking behouden wordt. “En in zo’n convenant zit altijd wel een partij die klimaatmaatregelen naar voren brengt”, aldus Van Nieuwenhuizen.
Een ander niveau
Het Deltaprogramma stelt dat het een grote en langdurige opgave is om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Hoewel snel handelen in sommige gevallen nu al veel kan bereiken, is het ook van belang na te denken over de lange termijn. Zo ontbreekt het volgens Kluck op sommige vlakken nog aan voldoende kennis, bijvoorbeeld omtrent hitte. Men is er nog niet over uit wat hittebestendigheid inhoudt in de stad en hoe men dat wil bereiken. Meer bomen planten is voor de hand liggend en effectief, want ze kunnen voor schaduw zorgen en voor verkoeling door verdamping. Ze kunnen echter ook de werking van zonnepanelen belemmeren en parkeerplaatsen innemen. “En wie weet zou er met minder bomen juist meer verkoelende wind waaien. Dat soort zaken worden nog onderzocht”, zegt Kluck. Naast meer kennis zal ook innovatie een belangrijke rol blijven spelen bij het continu aanpassen aan een veranderend klimaat. Om dat te stimuleren zou Van Nieuwenhuizen graag zien dat projecten niet enkel tegen de allerlaagste prijs worden uitbesteed. “Het zou mooi zijn als de winstmarges van de uitvoerende partijen iets omhooggaan, zodat ze geld overhouden om samen met de wetenschap te investeren in het uitproberen en realiseren van innovaties.” Ondanks de uitdagingen ziet Kluck de toekomst positief tegemoet. Waar ruimtelijke adaptatie uiteindelijk op neerkomt, is dat men ten gevolge van een veranderend klimaat op een ander niveau rekening moet gaan houden met weersverschijnselen. Hij besluit: “Ik denk dat we dat best gaan redden.”
Meer informatie |
---|
In Nederland wordt het aantal dagen bijgehouden waarop tenminste één officieel neerslagstation 50 millimeter of meer in een etmaal meet. Dat worden dagen met zware neerslag genoemd. Zulke natte dagen komen in Nederland gemiddeld eens in de zeven tot tien jaar voor. De laatste jaren neemt dit aantal toe. |