Om het verzekeren van het risico op arbeidsongeschiktheid betaalbaar te houden, zou de overheid zich alleen moeten mengen in dat deel van de verzekering dat zich bekommert om mensen die volledig en chronisch arbeidsongeschikt zijn. De reden: particuliere verzekeraars zijn beter in het beperken van keuze voor arbeidsongeschiktheid. Dat concludeert Casper de Jong op basis van onderzoek waarop hij woensdag 7 maart promoveert aan de UvA.

Arbeidsongeschiktheid

Arbeidsongeschiktheid is een lastig fenomeen in de verzekeringswereld, stelt De Jong. ‘Bij een autoverzekering is het eenduidig. Zit er een deuk in de auto, dan is er schade. Zo niet, dan niet. Maar het verzekerde risico bij arbeidsongeschiktheid is minder scherp af te bakenen.’ Arbeidsongeschiktheid is het niet meer kunnen werken ten gevolge van ziekte of gebrek. ‘In sommige gevallen is dat evident – neem aandoeningen die je met een röntgenfoto kunt vaststellen zoals een versleten rug. Maar andere problemen zijn lastiger vast te stellen. Denk bijvoorbeeld aan somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). Hoe controleer je dan of iemand recht heeft op een uitkering? Wanneer begint die en wanneer houdt die weer op?’

Hogere premie of lagere dekking

Die minder evidente afbakening van recht op uitkering, betekent volgens De Jong dat zogenoemde ‘gedragseffecten’ continu op de loer liggen. ‘Gedragseffect’ is een verzekeringsterm voor het effect van ruimte voor menselijke keuzes. Bijvoorbeeld in het geval dat iemand niet heel erg ziek is en een baan heeft waar hij of zij niet zo enthousiast over is. Die persoon staat voor de keuze: weer aan de slag of een uitkering. ‘Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om fraude of misbruik. De persoon in kwestie overschrijdt geen regels, maar de keuze beïnvloedt wel hoe kostbaar het is om een risico te dekken, hoe hoog de premie moet zijn.’

Om gedragseffecten binnen de perken te houden, kan de verzekeraar drie dingen doen: arbeidsongeschiktheid nauwer definiëren, de uitkering verlagen of de arbeidsongeschiktheid strenger toetsen. ‘Maar de crux is dat overheden grote moeite hebben aan die knoppen te draaien, met die maatregelen te experimenteren,’ aldus De Jong. ‘En experimenteren is nodig, omdat het lastig voorspelbaar is waar en hoe gedragseffecten optreden. Maar bij de overheid gaan er soms vele jaren overheen om een maatregel door het parlement te krijgen.’ Particuliere verzekeraars daarentegen, kunnen verzekeringnemers eenvoudig voor de keuze plaatsen: of u betaalt een hogere premie, of u kiest voor een lagere dekking.

Duurzame inzetbaarheid

Na evaluatie van de verzekeringsdynamiek in Nederland, Duitsland en Canada, komt De Jong tot de conclusie dat de overheid zich het best kan beperken tot het domein van de duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. ‘In dat domein is arbeidsongeschiktheid evident en is het feit dat de overheid iedereen kan verplichten tot verzekering van belang.’ Wil je je als werkgever ook indekken tegen tijdelijke en onvolledige arbeidsongeschiktheid? Dan regel je dat zelf, aldus De Jong. ‘Op die manier stimuleer je werkgevers om te zoeken naar creatieve manieren om tot duurzame inzetbaarheid van werknemers te komen, zeker bij de zware beroepen is die omslag van belang. Veel boerenbedrijven geven daarin een goed voorbeeld. De zoon of dochter neemt het bedrijf over, de ouders blijven er werken, maar geleidelijk richten zij zich minder op het zware werk.’

Nederland kent momenteel een hybride verzekeringssysteem voor mensen die niet volledig en chronisch arbeidsongeschikt zijn. Zij vallen binnen de WGA, de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten en werkgevers hebben in dit domein een keuze. Doen ze niets? Dan is het risico verzekerd bij het UWV. Maar ze mogen het risico ook onderbrengen bij een particuliere verzekeraar. De Jong: ‘Verdere privatisering zou de kosten beter in toom houden. Zeker nu mensen langer door moeten werken is dat relevant. Het kan niet de bedoeling zijn dat er veel meer mensen in de WIA (de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) belanden nu de pensioenleeftijd omhoog gaat.’

Bron: UvA