Om resistentie te voorkomen moet antibioticareductie in de veehouderij een feit worden. Er zijn weliswaar flinke stappen gezet in de afgelopen jaren, maar de kabinetsdoelstelling om het antibioticagebruik in 2015 met 70 procent te hebben gereduceerd ten opzichte van 2009, is niet gehaald. Voor zowel diereneigenaren als dierenartsen is het daarom zaak om de komende jaren nog zorgvuldiger om te gaan met voorschrijving en het gebruik van deze medicatie. De Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) is in 2011 begonnen met het monitoren van het antibioticagebruik in de gehele Nederlandse veeteelt.
De jaarlijkse rapporten die de SDa naar aanleiding van deze monitoring schreef, kwamen in navolging op de doelstelling die minister Schippers van Volksgezondheid en toenmalig staatssecretaris van Landbouw Bleker hadden geformuleerd. Zij legden in 2010 vast dat het antibioticagebruik in de veehouderij eind 2013 met de helft moest zijn gereduceerd. In 2014 scherpte staatssecretaris Dijksma, opvolger van Bleker, deze doelstelling nog verder aan. Op 31 december 2015 moest het gebruik van antibiotica ten opzichte van 2009 met 70 procent zijn teruggebracht.
We blijven antibiotica nodig hebben
Uit het rapport Het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2015, dat de SDa in juni 2016 publiceerde, is gebleken dat deze doelstelling niet is behaald. De antibioticareductie tussen 2009 en 2015 is blijven steken op 58,4 procent. De sterkste dalingen vonden plaats in 2011, 2012 en 2013. In 2014 is deze trend afgevlakt: ten opzichte van 2013 daalde het antibioticagebruik in 2014 nog maar met 4,5 procent en in 2015 zelfs met 0,65 procent, terwijl dit percentage in de voorgaande drie jaren altijd rond de 20 procent lag. Een opvallende, maar verklaarbare ontwikkeling, stelt Mieke Matthijs, dierenarts en docent aan de Universiteit Utrecht. Vóór 2011 gebruikten veel dierenartsen antibiotica immers nog preventief, als dieren nog niet eens ziek waren. Het schrappen van deze vorm van toepassing heeft dus voor een aanzienlijk reductiepercentage gezorgd. “Toch blijf je antibiotica nodig hebben. Wanneer er een infectie optreedt, moet je een dier kunnen behandelen. Het is dus logisch dat het dalingspercentage op een zeker moment stagneerde.”
Kijk naar alternatieve preventie
Wanneer een dier te vaak behandeld wordt met antibiotica, kunnen de ziekmakende bacteriën zich aanpassen aan de medicatie en er ongevoelig voor worden. Om dieren bij ziekte te kunnen blijven behandelen is het dus van belang om resistentie te voorkomen. Reductie van antibiotica moet echter niet ten koste gaan van het dierenwelzijn, meent Paul Cornelissen, voorzitter van de Vakgroep Gezondheidszorg Pluimvee van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. De stagnerende reductie, zo stelt de KNMvD in haar beleidsagenda voor antibioticagebruik, kan immers “duiden op het bereiken van een gebruiksniveau dat, gezien de dierpopulatie in Nederland en de huidige houderijsystemen, noodzakelijk is om dieren gezond te houden.” Zet daarom in op structurele preventie van infectieziekten door andere maatregelen te nemen dan vroegtijdig antibioticagebruik, vervolgt Cornelissen. Wat hem betreft zijn er in Nederland nog te veel behandelingen waarbij naar de antibiotica gereikt wordt. “Darmproblemen in de pluimveesector hoeven bijvoorbeeld lang niet altijd met antibiotica behandeld te worden. De aanpassing van het dieet kan in zo’n geval al veel doen voor de gezondheid van een kip.” Het is daarom belangrijk om bij het stellen van een diagnose de ziekte goed te analyseren en ook te kijken naar de mogelijke oorzaken.
Nederland loopt voorop in antibioticareductie
Matthijs toont zich bijzonder positief als het gaat over preventieve maatregelen die pluimveehouders in de afgelopen jaren hebben getroffen om infecties bij hun dieren te voorkomen. Als dierenarts reist ze de hele wereld over en ziet ze veel verschillende bedrijven. Ze kan inmiddels stellen dat Nederland voorloper is qua vakkennis en dierenwelzijn. “Ik heb grote bewondering voor de manier waarop onze pluimveehouders en dierenartsen alle zeilen hebben bijgezet om antibioticareductie te realiseren.” Dat ligt met name aan de veranderingen die door de ondernemers zijn doorgevoerd in het management, meent ze. Er is veelvuldig geoptimaliseerd op het gebied van huisvesting, klimaat in de stal en voeding.
Ook zijn fokkers steeds meer gaan selecteren op het ras – op robuustere dieren. De kwaliteit van de veehouderijen is er daarom, door de verplichte antibioticareductie, in de afgelopen tien jaar enorm op vooruitgegaan. Kleinere bedrijven die niet bereid waren hun management te optimaliseren vielen daarbij door de mand, constateert Matthijs. Bij hen was bijvoorbeeld de staltemperatuur te laag bij het plaatsen van nieuwe kuikens, er werd te weinig gestrooid, te weinig geventileerd en kuikens die kwamen te overlijden werden niet tijdig uit de stal geraapt. “Preventie begint bij dierenwelzijn in brede zin.”
Vervolgbeleid 2016-2020
Er valt nog wel een significante slag te maken onder de veelgebruikers in ons land en bij veelvoorschrijvende dierenartsen. Uit het SDa-rapport blijkt dat er, ondanks de dalende trend van de afgelopen jaren, nog steeds bedrijven zijn waar structureel meer antibiotica wordt voorgeschreven en verbruikt dan bij vergelijkbare andere bedrijven. Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken en minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kondigden in juli 2016 in een brief aan de Tweede Kamer aan dat de overheid zich, in samenwerking met de KNMvD, gaat inzetten om met name bij deze ‘oranje’ en ‘rode’ bedrijven het antibioticagebruik verder te reduceren. In deze brief wordt het vervolgbeleid op het gebied van antibiotica in de veehouderij verder toegelicht. Hiertoe gaan de overheid en de KNMvD bij deze bedrijven op zoek naar zogeheten kritische succesfactoren voor laaggebruik en faalfactoren voor hooggebruik. Ten tweede legt de overheid de focus op sectorspecifiek onderzoek om ook hierin verdere reductie te realiseren. Er zijn namelijk aanmerkelijke verschillen in de dalingspercentages van 2015 te zien tussen de sector varkens (5 procent), vleeskuikens (7,4 procent) en rundvee (2,2 procent). Bij de vleeskalveren is het gebruik gestegen met 4,3 procent en bij de kalkoenen zelfs met 16,9 procent. Van Dam en Schippers noemen deze trend ‘zorgwekkend’. Er zijn daarom sectorplannen opgesteld voor de periode 2016-2020 om het vervolgbeleid verder vorm te geven.
De toekomst van antibioticareductie
Zowel Cornelissen als Matthijs ziet, behalve voor de overheid, een belangrijke rol weggelegd voor de dierenarts, in zowel adviserende als uitvoerende rol. Ze benadrukken dat het besef er bij de meeste artsen wel degelijk is, maar dat het nieuwe beleid ook een nieuwe mentaliteit vergt. Matthijs: “Vooral voor de oudere generatie is het wennen: vroeger kon alles, maar tijden veranderen. Inmiddels zie ik zowel bij jongere als oudere dierenartsen de bewustwording groeien. We hebben met zijn allen al enorm veel bereikt, dus nu is het zaak om deze trend samen met ondernemers voort te zetten.”