Het houden van dieren op een zo natuurlijk en waardig mogelijke manier vergt inspanning en investering. Alleen bij voldoende vraag naar een product is het voor een boer aantrekkelijk om te investeren in dierenwelzijn. Desondanks is in Nederland een voor-uitstrevende trend merkbaar waarbij (agrarisch) ondernemers steeds meer maatregelen nemen om de levenskwaliteit van hun dieren te verbeteren. “Dit is met name merkbaar onder de bedrijven met dierenwelzijnskeurmerken”, vertelt Femke-Fleur Lamkamp, directeur van de Dierenbescherming.

Wat schrijft de Europese regelgeving voor?

“De Europese regelgeving vormt de basis voor alle dierhouders. Het is het absolute minimumniveau waarop dieren in de EU gehouden mogen worden, ook wel het gangbare niveau genoemd. De belangrijkste excessen worden hierin verboden, maar verder dan dat gaat het ook niet. Zo zijn plofkippen volgens de Europese regelgeving bijvoorbeeld gewoon toegestaan. Ook is de maximaal toegestane bezettingsdichtheid van een stal veel hoger dan wij in Nederland tegenwoordig ‘normaal’ achten. Verder is het voor houders van vleeskuikens niet verplicht om omgevingsverrijking of variatie in de stal toe te passen en hoeven de kuikens geen daglicht te hebben. Voor varkens geldt zo ongeveer hetzelfde: een varkenshouder hoeft zijn dieren maar weinig ruwvoer te geven, mag deels gebruikmaken van roostervloeren in de stal en een prikkelarme omgeving zonder daglicht en ruimte volstaat al. Bovendien heeft de EU alleen regelgeving opgesteld voor kalveren, leghennen, vleeskuikens en varkens. Melkvee, vleesrunderen, konijnen en kalkoenen worden buiten beschouwing gelaten. De lat ligt dus erg laag.”

Hoe kijken dierhouders in Nederland hier tegenaan?

“Voor een groot deel van de Nederlandse ondernemers is dit niveau lang niet hoog genoeg. Door de introductie van keurmerken in ons land zijn er meer dierenwelzijnsniveaus gekomen tussen ‘gangbaar’ en ‘biologisch’. Subsidiëring vanuit de overheid blijft daarin belangrijk om ondernemers te ondersteunen bij het investeren in dierenwelzijn. Dit ziet de consument terug in de schappen, waar in de afgelopen jaren de keuzemogelijkheden voor diervriendelijke producten zijn toegenomen. In een aantal supermarkten is zelfs al geen gangbaar varkensvlees meer te koop. Nederland loopt daardoor, samen met Duitsland en Engeland, voorop op het gebied van keurmerken en dierenwelzijn.”

Wat is naast subsidiëring nog meer belangrijk?

“Voor grootschalige veranderingen loont het om verschillende marktpartijen bijeen te brengen en een samenwerking op te zetten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de diervriendelijk Windstreek-, Rondeel- of Kipsterstallen. Boeren maken daarvoor vaak voor-afgaand aan de bouw afspraken met marktpartijen voor de verkoop van hun eieren. Zo is de afzet vóór de bouw al gegarandeerd, wat investeren een stuk aantrekkelijker maakt. Korte ketens om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen zijn in deze kostprijsgedreven markt zeer wenselijk om te kunnen investeren in dierenwelzijn.”

Hoe ziet de toekomst eruit?

“Europees gezien liggen de ontwikkel-ingen op dierenwelzijnsgebied helaas een beetje stil. Het laatste dat we concreet vernamen van de EU was de invoering van de Transportverordering in 2009, waarin de regels voor dierentransport in Europa zijn vastgelegd. Sindsdien bleef het angstvallig stil, maar gelukkig niet in ons land. In de politiek wordt veelvuldig gedebatteerd over dierenwelzijn en eigen initiatieven worden (financieel) gefaciliteerd. Begin 2016 heeft staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken bovendien de commissie-Nijpels samengesteld, die moet gaan adviseren over verduurzaming van de veehouderij. Er is dus wel degelijk veel beweging op dit gebied. Laten we hopen dat steeds meer Europese landen zullen volgen.”

Meer informatie
088 81 13 000 (09:00-17:00)
vraag@dierenbescherming.nl